Valkerij in Japan

In de derde eeuw na Christus bereikte de valkerij Japan.
In westelijk richting verspreidde de jacht met valken zich naar Perzië (het tegenwoordige Iran) en Noord India. We zijn dan inmiddels in de vierde eeuw van onze jaartelling aangekomen. Waarschijnlijk is de valkerij tijdens de grote volksverhuizingen naar het westen en zuiden van Europa doorgedrongen. De omstandigheden om de valkerij te beoefenen, waren daar echter niet zo geschikt als die in het oosten (het terrein was niet zo open), waardoor de valkerij nog lang ondergeschikt bleef aan de andere vormen van (plezier) jacht. De Arabieren maakten met de valkerij kennis tijdens hun Mohammedaanse oorlogen en verspreidden, evenals de Turken, deze naar Noord-Afrika.

Valkerij in Europa

De geschiedenis van de valkerij in Europa
Uit de zesde eeuw komen de eerste aanwijzingen omtrent het bestaan van valkerij in West Europa. Een aantal (jacht) wetten noemt straffen voor het stelen van valken uit bomen, van het rek of uit het valkenhuis. Met name het jagen met andermans valk werd zwaar bestraft. Zoals vermeld werd de valkerij niet op grootschalige wijze beoefend, maar daar kwam verandering in toen er een hernieuwde kennismaking plaatsvond tijdens de kruistochten. De ridders hadden wel eens genoeg van het vele vechten en dan bood de valkerij een welkome ontspanning. Zo is van Richard Leeuwenhart bekend dat hij in Palestina ‘vogels vloog’ (de valkerijterm voor het jagen met de vogel). Een van de wetenschappelijke natuurhistorische werken is het monumentale handschrift ‘De arte venandi cum avibus’ (Over de kunst om met vogels te jagen) van keizer Frederik II van Hohenstaufen, die omstreeks 1250 leefde. Dit werk behandelt de valkerij die de keizer in Italië met name op Sicilië bedreef.

Jachtgenot

Vanaf die tijd werd de valkerij een echte vorm van jachtgenot, die uitsluitend aan de adel voorbehouden was. Daardoor werd deze eveneens een statussymbool. Ieder zich zelf respecterend staatshoofd hield er wel een valkerijmanegerie op na. In Frankrijk beleefde de valkerij ten tijde van Louis XIV zijn meest decadente vorm. Na de Franse Revolutie raakte zij daar in verval, evenals in de rest van Europa. Napoleon was meer geïnteresseerd in het voeren van oorlogen. In Duitsland praktiseerden alleen de kleine vorstendommen nog de valkerij. In Engeland nam de belangstelling voor de vorstelijke valkerij af na het bewind van Hendrik VIII, die kennelijk tussen het onthoofden van zijn vrouwen door toch nog de tijd kon vinden voor het vluchtbedrijf. Het voortbestaan van de valkerij kwam daar nu in handen van vermogende burgers en officieren. In 1772 richtten zij, genoodzaakt vanwege de financiën, de ‘Confederate Hawks of Great Britain’ op, ook wel genaamd de ‘Falconers’ Club’.

Falconers club

Deze club hield zich vooral bezig met de vlucht op reigers en wouwen (rode). In 1838 werd ze opgeheven en er werd door enkele enthousiastelingen uitgekeken naar een nieuwe mogelijkheid. Die werd gevonden op het Loo en in 1839 werd daar de ‘Royal Loo Hawking Club’ (het Koninklijk Nederlands Valkeniersgezelschap) opgericht, onder de voorzittenschap van koning Willen III. Hier beleefde de valkerij haar laatste gloriedagen met de hoge vlucht op reigers. De contributie bedroeg in die tijd fl. 100,-, hetgeen kennelijk teveel was voor sommige leden, want de club is in 1855 ter ziele gegaan wegens financiële problemen.

Lid Newcome ging het einde van de hoge vlucht aan het hart en hij richtte in Engeland in 1863 de “Old Falconers’ Club” op. Deze hield zich vooral bezig met de vlucht op roeken en sneeuwhoenders en was een van de laatste instanties die zich met de valkerij bezighield. In 1926 werd de club opgeheven omdat er geen geschikt terrein meer voorhanden was. Tot dan toe vond de jacht op roeken plaats op Salisbury Plains. Die uitgestrekte vlakte werd echter steeds minder geschikt door de opkomst van militaire oefenterreinen en omheiningen, die het volgen van de jacht onmogelijk maakten. 

Vanaf dat moment rustte het behoud van de valkerij in de handen van slechts enkele enthousiastelingen.